Nu is nog zo zonder jou

Fragmenten

‘In mijn rouw vraag ik van mijn vrienden iets wat diep indruist tegen hun eerste menselijke reactie: pijn willen wegnemen. Pas nu ik zelf zo vaak tot aan mijn knieën in het verdriet heb gestaan, voel ik goed hoe je niets geholpen bent met goedbedoelde verzachtende woorden, lieve adviezen en die zo graag gegeven optimistische eindzin. Het is ongelofelijk, besef ik nu, hoeveel mensen gewoon even gehoord willen worden, hoe vaak ik daar zelf overheen heb gepraat, en dat nog steeds per ongeluk doe.

Pas nu leer ik dat het enige is wat je kan doen: stilstaan in de ander.

Een vriendin zei: ‘Ik vind het zo verschrikkelijk dat ik je niet kan troosten.’ Dat is misschien wel het mooiste wat je tegen mij kunt zeggen. Ze heeft gelijk en ongelijk: er is inderdaad geen troost in de betekenis van verdriet minder maken. Maar voor mij is er geen mooiere troost dan bij me blijven als ik rouw. Zachtjes wachten en luisteren tot het verdriet weer overtrekt. Dat vraagt ontzettend veel vertrouwen en druist tegen alles in wat je als vriendin zou willen. Maar als jij me helpt geloven dat ik mijn rouw kan dragen en dat mijn lichtpuntjes vanzelf verschijnen, dan komen we er zeker wel.'

[Uit: Handleiding ‘Omgaan met een Jonge Weduwe’]

'Nu jij er niet meer bent, gaat in mij alles over jou. Buitensporig veel meer dan toen je nog leefde. De stad, de straat, de uiterwaarden: mijnenvelden van herinneringen. Mijn lichaam ademt jou. Mijn gedachten waarin je meestal huist. Jouw eerdere aanrakingen als onverhoedse herkenningspunten gegrift in mijn huid. Ik praat met je, ik schrijf naar je. Waar je ooit een scherp omlijnd deel van mijn leven was door een ruimte, plaats en tijd, ben je nu onophoudelijk bij mij. Paradoxaal genoeg maakt dat ontastbare je overal. Zelfs waar je nooit was, daar mis ik je nu ineens.

Soms wordt het me te veel. Maar meestal ben je me er veel te weinig.’

[Uit: Leven met zonder jou]

Omdat ik het waardevol vind dat handreikingen over omgaan met rouw een breder publiek krijgen, kun je deze twee korte hoofdstukken uit het boek gewoon delen in je omgeving:

'Ik honger naar woorden. Het is nooit genoeg. Mijn hoofd vol muizenissen, spinnenwebben, herinneringen, ruïnes waar het licht op valt. Stortbuien. Stoffige hoekjes, de weerhaken van traumatische beelden, alle hoeken van mijn hart. Als in ademnood wil ik met woorden de verbinding leggen van de ander naar mij, naar hem en weer terug. Telkens terug. Telkens terug. Verademing.

Ik wil in herhaling mogen vallen, oeverloos herinneringen oprakelen en eindeloos reflecteren. Daar schaam ik me voor. Daar voel ik me schuldig over. Maar ik weet ook niet hoe rouwen anders moet. Het belasten van de ander, het egocentrisme van steeds over mezelf praten. Ik verlang wellicht ook te veel van mijn omgeving. Dus kies ik ook vaak voor gemakkelijker gezwegen, dan te veel gezegd.

Maar het liefste wil ik verhalen weven. Een ruimte creëren waarin jij weer even woont, warm tussen ons in. Daar ben je dan ineens. Opgeduikeld uit herinneringen. Die zachte intimiteit waar ik kan ontspannen en lachen, een warme cocon waarin jij zachtjes tot leven komt.'

[Uit: Praten over rouw]